Mark 7

1En tot Hem vergaderden de Farizeën, en sommigen der Schriftgeleerden, die van Jeruzalem gekomen waren;
 die van Jeruzalem gekomen waren; Namelijk van de kloekste en bitterste, daartoe van Jeruzalem uitgezonden, om op Zijne leer en werken te letten en die te berispen en bij het volk verdacht te maken.
2En ziende, dat sommigen van Zijn discipelen met onreine, dat is, met ongewassen handen brood aten, berispten zij hen.
 onreine, Grieks, gemene; alzo wordt doorgaans genaamd hetgeen onrein of onheilig is. Zie Act 10:14 . Want de Farizeën meenden als zij iets gemeens konden aangetast hebben, hoewel het in de wet niet was voor onrein verklaard, dat zij evenwel onrein of onheilig waren, zolang zij niet weder gewassen waren, hetwelk Christus hier bestraft, niet om de burgerlijke eerbaarheid in het wassen van de handen voor het eten, maar om hun bijgelovigheden en geveinsdheid te wederspreken.
,
 brood aten, Dat is, spijs.
,
 berispten zij hen Of, klaagden daarover.
3Want de Farizeën en al de Joden eten niet, tenzij dat zij eerst de handen dikmaals wassen, houdende de inzettingen der ouden.
 dikmaals wassen, Of, met de vuist; gelijk degenen, die hunne handen wel schoon willen wassen, met de vuist in de hand plachten te wrijven. Of, naarstiglijk, of tot den elleboog toe, gelijk sommigen getuigen de gewoonte der Joden geweest te zijn.
,
 houdende de inzettingen Grieks, vasthoudende de overlevering.
,
 ouden Of, der ouderlingen.
4En van de markt komende, eten zij niet, tenzij dat zij eerst gewassen zijn. En vele andere dingen zijn er, die zij aangenomen hebben te houden, als namelijk de wassingen der drinkbekers, en kannen, en koperen vaten, en bedden.
 markt komende, Omdat zij daar met allerlei soorten van mensen als heidenen en anderen handelden, en andere dingen aanraakten, waardoor zij meenden verontreinigd te zijn.
,
 gewassen zijn Grieks, gedoopt; hetwelk indopen in het water en ook afwassen betekent, waarvan de heilige doop zijn naam heeft.
,
 en kannen, Het Griekse Xestes betekent het zesde deel van en congius; dat is, omtrent anderhalve pint naar onze maat.
,
 bedden Dat is, de bedsteden, of de sponden van de bedden, waarop de ouden om te eten aan de tafel lagen of leunden, inplaats dat wij aanzitten.
5Daarna vraagden Hem de Farizeën en de Schriftgeleerden: Waarom wandelen Uw discipelen niet naar de inzetting der ouden, maar eten het brood met ongewassen handen?
 wandelen Uw discipelen niet Dat is, leven; een Hebreeuwse manier van spreken, gelijk Psa 1:1 , en doorgaans.
,
 ouden, Of, der ouderlingen.
6Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Wel heeft Jesaja, van u, geveinsden, geprofeteerd, gelijk geschreven is: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij.
  Wel heeft Jesája, Zie van dit gehele antwoord de aantekeningen Mat 15:7 , enz.
,
 houdt zich verre van Mij Dat is, is ver van mij.
7Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen, die geboden zijn der mensen;
 tevergeefs Dat is, zonder vrucht, daar zulk een dienst den Heere niet aangenaam is.
,
 eren zij Mij, Of, dienen.
8Want, nalatende het gebod Gods, houdt gij de inzettingen der mensen, als namelijk wassingen der kannen en drinkbekers; en andere dergelijke dingen doet gij vele. 9En Hij zeide tot hen: Gij doet zeker Gods gebod wel te niet, opdat gij uw inzettingen zoudt onderhouden. 10Want Mozes heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder; en: wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven.
 vloekt, Dat is, met kwade woorden aanspreekt, scheldende of dreigende.
11Maar gijlieden zegt: Zo een mens tot vader of moeder zegt: Het is korban ( dat is te zeggen, een gave), zo wat u van mij zou kunnen ten nutte komen, die voldoet.
 Het is korban Of de corban; dat is gave, die van mij geofferd wordt, zal u ten nutte komen. Zie hiervan de aantekeningen Mat 15:5 . Of, het is corban, hetgeen u van mij zou mogen ten nutte komen.
12En gij laat hem niet meer toe, iets aan zijn vader of zijn moeder te doen; 13Makende alzo Gods woord krachteloos door uw inzetting, die gij ingezet hebt; en vele dergelijke dingen doet gij.
 Makende alzo Grieks, afkeurende, of zijn aanzien en kracht benemende.
14En tot Zich de ganse schare geroepen hebbende, zeide Hij tot hen: Hoort Mij allen en verstaat. 15Er is niets van buiten den mens in hem ingaande, hetwelk hem kan ontreinigen; maar de dingen, die van hem uitgaan, die zijn het, welke den mens ontreinigen.
 niets, Namelijk van spijs of drank, matig en met dankzegging gebruikt zijnde; 1Ti 4:4 .
,
 ontreinigen; Grieks, gemeen maken.
16Zo iemand oren heeft om te horen, die hore.
 Zo iemand oren heeft om te horen, Zie Mat 11:15 .
17En toen Hij van de schare in huis gekomen was, vraagden Hem Zijn discipelen van de gelijkenis.
 gelijkenis Grieks, parabel; welk woord betekent niet alleen ene gelijkenis, maar ook een bijzondere lering of spreuk.
18En Hij zeide tot hen: Zijt ook gij alzo onwetende? Verstaat gij niet, dat al wat van buiten in den mens ingaat, hem niet kan ontreinigen? 19Want het gaat niet in zijn hart, maar in den buik, en gaat in de heimelijkheid uit, reinigende al de spijzen.
 reinigende al de spijzen Dat is, hetgeen onbekwaam is tot voedsel, wordt daardoor als onrein uitgeworpen, en wordt het blijvende voedsel daardoor gereinigd.
20En Hij zeide: Hetgeen uitgaat uit den mens, dat ontreinigt den mens. 21Want van binnen uit het hart der mensen komen voort kwade gedachten, overspelen, hoererijen, doodslagen,
 gedachten, Of, overleggingen, overdenkingen, of samensprekingen.
22Dieverijen, gierigheden, boosheden, bedrog, ontuchtigheid, een boos oog, lastering, hovaardij, onverstand.
 gierigheden, Of, begeerten van altijd meer en meer te hebben.
,
 ontuchtigheid, Of, dartelheid, geilheid.
,
 boos oog, Dat is, nijdigheid, of afgunstigheid. Zie Mat 20:15 .
,
 onverstand Of, dwaasheid.
23Al deze boze dingen komen voort van binnen, en ontreinigen den mens.
 komen voort van binnen, Dat is, hebben hun oorsprong in het hart, en worden daarna uiterlijk volbracht. Zie Jam 1:15 .
24En van daar opstaande, ging Hij weg naar de landpalen van Tyrus en Sidon; en in een huis gegaan zijnde, wilde Hij niet , dat het iemand wist, en Hij kon nochtans niet verborgen zijn.
 naar de landpalen van Tyrus en Sidon; Dat is, tot omtrent. Want Christus schijnt zelf nooit in de steden der heidenen gepredikt te hebben. Zie vs.27, 31; Mat 15:24 .
25Want een vrouw, welker dochtertje een onreinen geest had, van Hem gehoord hebbende, kwam en viel neder aan Zijn voeten. 26Deze nu was een Griekse vrouw, van geboorte uit Syro-fenicië; en zij bad Hem, dat Hij den duivel uitwierp uit haar dochter.
 Griekse vrouw, Dat is, heidense, gelijk de Joden en Grieken doorgaans tegen elkander gesteld worden.
,
 van geboorte Dat is, van afkomst.
,
  Syro-fenicië; Want Tyrus en Sidon waren gelegen in Fenicië, hetwelk een deel van Syrië was, gelegen aan de Middellandse zee.
27Maar Jezus zeide tot haar: Laat eerst de kinderen verzadigd worden; want het is niet betamelijk dat men het brood der kinderen neme, en den hondekens voor werpe.
 betamelijk dat men het brood der kinderen neme, Grieks, eerlijk, of goed.
,
  hondekens voor- werpe Zie Mat 15:26 .
28Maar zij antwoordde en zeide tot Hem: Ja, Heere, doch ook de hondekens eten onder de tafel van de kruimkens der kinderen. 29En Hij zeide tot haar: Om dezes woords wil ga heen, de duivel is uit uw dochter uitgevaren.
 woords wil ga heen, Namelijk waarmede gij uw geloof en betrouwen op mij betuigd hebt.
30En als zij in haar huis kwam, vond zij, dat de duivel uitgevaren was, en de dochter liggende op het bed.
 uitgevaren was, Grieks, uitgegaan.
,
 liggende op het bed Grieks, geworpen.
31En Hij wederom weggegaan zijnde van de landpalen van Tyrus en Sidon, kwam aan de zee van Galilea, door het midden der landpalen van Dekapolis.
  Dekápolis Zie van dit land Mat 4:25 .
32En zij brachten tot Hem een dove, die zwaarlijk sprak, en baden Hem, dat Hij de hand op hem legde.
 de hand op hem legde Namelijk om hem te genezen; alzo hij gewoon was zulks met oplegging zijner handen, aanraken en andere uitwendige tekenen te doen.
33En hem van de schare alleen genomen hebbende, stak Hij Zijn vingeren in zijn oren, en gespogen hebbende, raakte Hij zijn tong aan;
 alleen genomen hebbende, Of, bezijden.
,
 stak Hij Zijn vingeren in zijn oren, Deze tekenen heeft Christus gebruikt, omdat tussen dezelve en de kracht Gods, in het doorboren van de oren en de losmaking van de tong, enige gelijkenis is.
34En opwaarts ziende naar den hemel, zuchtte Hij, en zeide tot hem: Effatha! dat is: wordt geopend!
 opwaarts ziende naar den hemel, Namelijk om Zijnen Vader te bidden, gelijk te zien is Joh 11:41 .
,
 zuchtte Hij, Namelijk uit medelijden over de ellende der mensen, waarvan deze man als een spiegel was.
35En terstond werden zijn oren geopend, en de band zijner tong werd los, en hij sprak recht. 36En Hij gebood hunlieden, dat zij het niemand zeggen zouden; maar wat Hij hun ook gebood, zo verkondigden zij het des te meer.
 niemand zeggen zouden; De reden hiervan zie Mat 12:16 .
,
 meer Grieks, overvloediger.
37En zij ontzetten zich bovenmate zeer, zeggende: Hij heeft alles wel gedaan, en Hij maakt, dat de doven horen, en de stommen spreken.
Copyright information for DutSVVA